De Democratische Republiek Congo staat al maanden in de schijnwerpers en werd vanuit zeer diverse invalshoeken geanalyseerd door de traditionele media en binnen de nationale en supranationale politieke middens. We moeten toejuichen dat in deze talrijke debatten de eigen geschiedenis aan bod komt, maar we betreuren de bijna stelselmatige afwezigheid van Congolese werknemers en werkneemsters in deze analyses.

Terwijl deze laatsten uiteindelijk rechtstreeks de gevolgen dragen van al deze kwesties in verband met het verkiezingsproces. Deze pagina van de geschiedenis wordt nu omgeslagen met de verkiezing van Felix Tshisekedi tot President. Het is niet de bedoeling in dit artikel commentaar te geven bij de resultaten en de talrijke omwentelingen doorheen dit lange proces. We hebben over dit onderwerp een gesprek gevoerd met de Voorzitter van UNTC (Union Nationale des Travailleurs de RDC), een van de syndicale partners van het ISVI. Het is veeleer de ambitie om enkele uitdagingen te belichten waarvoor de Congolese vakbeweging staat en die de moeilijkheden aangeven waarmee de Congolese bevolking kampt om waardig te leven.

Een nog aarzelende sociale dialoog
Voor de vakbeweging vormt de sociale dialoog niet alleen de bevoorrechte strategische as om te onderhandelen over de verbetering van arbeidsvoorwaarden, maar ook een indicator voor de toestand van de democratie. De sociale dialoog wordt dagelijks gevoerd op de werkplaats en garandeert de sociale vrede, en is een vitaal element voor het behoud van de activiteit en om een bepaalde herverdeling van de geproduceerde rijkdommen te verzekeren. Op de andere niveaus wordt de dialoog gevoerd op zo regelmatig mogelijke wijze in de geëigende structuren. Het onderwerp dat het vaakst aan bod komt rond de onderhandelingstafel betreft de lonen. Tot in een zeer recent verleden was er niet echt een interprofessioneel gegarandeerd minimumloon (SMIG, salaire minimum interprofessionnel garanti), maar men ging er vanuit dat het doorgaans maximum 1 dollar per dag bedroeg. Op een basis van 26 werkdagen, betekent dit 26 dollar per maand voor alle werknemers en werkneemsters van de privésector. Er werd meer precies een akkoord gesloten dat in 2008 in werking trad en het minimumloon vastlegde op 3 dollar/dag. Maar destijds was een dollar 550 Congolese frank waard. Wegens de Congolese economische context worden de loononderhandelingen gevoerd in termen van dollars, maar de uitbetaling gebeurt in Congolese frank. De reële waarde van dit minimumloon is zeer snel en sterk gedevalueerd volgens hetzelfde tempo als de nationale munt. In november 2017 zijn de twaalf meest representatieve vakbonden verenigd in de intersyndicale er na drie moeizame jaren in geslaagd met de werkgevers een akkoord te sluiten over een minimumloon van 5 dollar, of 7.075 Congolese frank aan een wisselkoers van 1.415 frank voor 1 dollar. De vakbonden hadden 15 dollar als streefdoel, maar de intersyndicale heeft dit compromis aanvaard. Ze wou de onderhandelingen niet langer laten aanslepen uit vrees dat met de presidentsverkiezingen in zicht alles volledig in het water zou vallen.

Zo werd eind 2017 in de nationale arbeidsraad (CNT), het hoogste sociale overlegorgaan voorgezeten door de minister an Werk Lambert Matuku Memas, een akkoord getekend dat effectief in januari 2018 in werking trad. Het onderhandelde minimumloon wordt echter tot op vandaag nog steeds niet toegepast. Hoe komt het dat een onderhandeld en ondertekend akkoord nog steeds niet volledig in werking is getreden? Twee belangrijke elementen verklaren deze onaanvaardbare vertraging voor alle Congolese gezinnen waarvan het overleven grotendeels afhangt van deze loonsverhoging. Allereerst moet gewezen worden op het amateurisme van de regering onder leiding van Bruno Tshibala. Sinds het einde van de onderhandelingen in de CNT moest de minister van Werk immers de notulen overmaken aan de regeringsleider om er akte van te nemen en het decreet vervolgens af te kondigen. Maar dat was buiten de twaalf ministers gerekend die in de CNT zetelen en die dit akkoord argwanend bekeken vanuit de overtuiging dat deze verhoging door de Staat betaald moest worden. De eerste minister was gewoon niet in staat de basismechanismen van het minimumloon en van het sociaal overleg uit te leggen aan zijn regeringsleden, waardoor een tussen sociale partners correct onderhandeld akkoord geblokkeerd geraakte. Er is zeer snel een conflict opgedoken tussen de teksten van het decreet van de eerste minister en een rondzendbrief van de minister van Werk. De Premier liet de tekst in april in werking treden met terugwerkende kracht tot januari, terwijl de tweede tekst onder druk van de werkgevers in werking is getreden op 1 juni zonder terugwerkende kracht. De druk van de vakbonden in de ondernemingen, de boycot van de 1 mei-vieringen en de normenhiërarchie bleken niet te volstaan om deze trend te doen keren. Tegen elke logica in hebben de werkgevers beslist de rondzendbrief van de minister van Werk toe te passen, dus vanaf 1 juni 2018, of 6 maanden na de wettelijk voorziene inwerkingtreding.

Ten tweede, op het moment van overhandiging van de conclusies van het akkoord aan de eerste minister heeft de minister van Werk eenzijdig de voorwaarden van het akkoord gewijzigd. Opnieuw onder druk van de werkgevers verwees de tekst naar een inwerkingtreding gespreid over 3 periodes telkens van 6 maanden. In elke periode verhoogt het minimumloon met 1/3e om dus 18 maanden later tot de fameuze in november 2017 onderhandelde 5 dollar te komen. Tegen dat tempo zal het derde niveau bereikt worden en overal effectief zijn in december 2019, dus 2 jaar na de ondertekening van het akkoord en 5 jaar na het begin van de onderhandelingen. Toch mogen we sceptisch zijn gezien de omwentelingen veroorzaakt door de eerste democratische transitie van het land. We juichen dit nieuws uiteraard toe, maar we kunnen ons wel afvragen wat het sociaaleconomisch programma van de toekomstige regering onder Felix Tshisekedi zal inhouden. Meer nog, het zal een eerste test zijn om de democratische funderingen van deze eerste toekomstige regering te evalueren. Sinds het begin van de jaren 2000 hebben de vakbonden al zeer goede akkoorden kunnen sluiten. Maar bij elke ministerwissel – wat zeer vaak gebeurde – erkende de nieuwkomer nooit de akkoorden ondertekend door zijn voorganger. Zo kwamen potentiële sociale doorbraken in de vergeethoek terecht. De syndicale druk blijft dus optimaal om te waken over de naleving van dit akkoord en over de toepassing van de tweede pijler.

Sociale verkiezingen waaraan geen einde komt
Naar het evenbeeld van het politieke verkiezingsproces dat het land ruim twee jaar heeft lamgelegd, zijn de verkiezingen van werknemers en werkneemsters in de ondernemingen een echte lijdensweg. Deze verkiezingen zijn nochtans essentieel voor de organisatie van de representativiteit en de goede werking van de sociale overlegorganen. We onderstrepen dat het thema van de representativiteit bijzonder belangrijk is in een land zoals de DRC. Het is moeilijk om het exacte aantal organisaties te kennen die beweren een vakbond te zijn. In 2013 telde men er meer dan 500, maar aangezien iedereen van de ene op de andere dag zijn vakbond kan oprichten en registreren bij het ministerie van Werk, ziet men een ongebreidelde wildgroei aan vakbonden ontstaan. Bazen, ministers, kerken, stamhoofden enz. richten allemaal een eigen structuur op om er enkele persoonlijke voordelen uit te halen, zonder zich te bekommeren om de zorgen van de werknemers en werkneemsters.

Op vraag van de vakbeweging heeft de regering aanvaard voor de eerste keer verkiezingen te organiseren in de openbare sector. Aangezien de wildgroei aan structuren er ook zwaar had huisgehouden, zag de minister van Ambtenarenzaken, Jean-Claude Kibala, het belang in om dergelijke verkiezingen te organiseren en zo de toegang tot de sociale dialoog enkel tot de representatieve organisaties te beperken. De werknemers en werkneemsters hebben ook het recht om hun vertegenwoordiger/sters te verkiezen binnen de sociale overlegorganen. De verkiezingen zijn in de hoofdbesturen (d.w.z. Kinshasa) normaal verlopen, maar blijven 6 jaar later nog steeds uit in de provincies. Ondertussen telt het land 26 in plaats van 11 provincies, waardoor de logistieke uitdaging – destijds aangeduid als de oorzaak van de ‘vertraging’ – groter wordt. Deze nieuwe indeling is ook een belangrijk syndicaal thema geworden. Tot slot, worden voor de vakbeweging die we vertegenwoordigen, slechts sociale veranderingen verkregen door het opbouwen van krachtsverhoudingen die de politieke en economische verantwoordelijken aanzetten om de sociale verzuchtingen van de werknemers en werkneemsters in aanmerking te nemen. Dit gebeurt onder meer door de instelling van democratische en representatieve tegenmachten op elk beslissingsniveau, zowel industrieel als politiek. Door van 11 naar 26 provincies te gaan, moeten de vakbonden zorgen voor de samenstelling en vorming van leidende teams in 15 nieuwe provincies.

In de privésector behoren de syndicale verkiezingen al sinds enige tijd tot de vaste geplogenheden. Ze vinden om de 3 jaar over het gehele grondgebied en in alle ondernemingen plaats. Het eerste proces is echter verre van afgerond. Allereerst herinneren we eraan dat de vorige cyclus 2013-2017 is afgelopen zonder afkondiging van de eindresultaten waardoor dit proces in diskrediet wordt gebracht. Ten slotte, kunnen we opnieuw vrezen voor de nieuwe verkiezingscyclus die in maart 2018 is opgestart en waarvan de resultaten in november 2018 bekend zouden gemaakt worden. De intersyndicale had gewezen op het risico van overlapping met de presidentsverkiezingen, maar de timing werd behouden. Met als resultaat dat de verkiezingen begin 2019  nog niet volledig afgerond zijn en de resultaten uiteraard nog niet zijn bekendgemaakt. Het spreekt voor zich dat dit spanningen creëert in veel ondernemingen en tussen de vakbonden. In sommige gevallen heerst er frustratie omdat de verkiezingen die de werknemers en werkneemsters aanzetten om protestacties te voeren, niet hebben plaatsgevonden. In andere gevallen is het de ‘verschuiving’ die tot verwarring leidt. Zolang de verkiezingen niet overal zijn afgerond en de resultaten afgekondigd, zijn het de vorige ploegen die aanblijven en zo een ‘verschuiving’ van mandaat voor onbepaalde duur creëren.

De palaverboom als hefboom voor verandering
De syndicale partners van het ISVI in de DRC zijn absoluut niet defaitistisch en grijpen terug naar hun culturele roots om de vakbeweging van morgen op te bouwen. Met het oog op de uitdagingen die concreet het dagelijks bestaan van de werknemers en werkneemsters beïnvloeden, zetten de organisaties van het vakbondsplatform UFF (l’union fait la force) massaal in op vakbondsvorming van hun leden via studiekringen. Deze studiekringen bestaan maximaal uit een tiental mensen die in hun onderneming samenkomen waar en wanneer ze kunnen. Vaak na talrijke onderhandelingen met de werkgever. Ze bespreken een syndicaal thema (de vakbondsstructuren, de rol van de vakbond, sociale verkiezingen, de lonen enz.) of proberen een probleem op te lossen waarmee ze kampen op de werkplek. Het gaat eigenlijk om de ‘Palaverboom’, een Afrikaanse traditionele methode van overdracht van tradities van de ene generatie op de andere.

Zoals de UNESCO stelt, is de Palaverboom de Afrikaanse variant van het parlement. De Palaverboom is een traditioneel instituut miskend door de hedendaagse politieke stelsels, ondanks zijn enorm democratisch potentieel. Als belangrijkste sociopolitieke systeem in het prekoloniale Afrika staat de palaver voor bijeenkomsten waar openlijk over allerlei vraagstukken gedebatteerd wordt en waar voor de gemeenschap belangrijke beslissingen worden genomen. Het is de bedoeling latente of aperte conflicten in diverse zeer concrete situaties te beslechten. De deelnemers die doorgaans onder de Palaverboom zitten, hebben allen spreekrecht en kunnen openlijk hun grieven en verzoeken, alsook die van de groep toelichten.

Op syndicaal vlak zijn bijstand aan de leden, sensibilisering en organisatie van de werknemers en werkneemsters in het algemeen belang volledig onderdeel van de dagelijkse syndicale werking van onze partners in de ondernemingen via de studiekringen. Deze aanwezigheid en deze acties versterken hun geloofwaardigheid tegenover de werkgever binnen de sociale dialoog, maar ook tegenover de werknemers en werkneemsters. En dit in tegenstelling tot de ‘aktetas’-vakbonden, de ‘gele’ vakbonden die tot de werkgeversbank behoren, tot een politieke partij of een kerk. De kameraden vertellen ons vaak over de schade die deze schijnvakbonden aanrichten en de nefaste rol die ze spelen voor de vakbeweging. Hun wildgroei is slechts het zichtbare topje van de ijsberg. Ze duiken enkel op wanneer er verkiezingen in de ondernemingen of protestacties plaatsvinden. Met dollars, kleren en frisdranken overtuigen ze de werknemers om voor hen te stemmen of om niet deel te nemen aan de ene of andere mobilisatie.

Het participatieve karakter van de studiekringen bevordert bovendien de emancipatie van de achterban, als persoon en als militant. Door hun competenties te delen met anderen worden de militanten zich bewust van hun eigen competenties en leren ze de moed opbrengen om uit te komen voor hun mening, met respect voor die van de anderen. Een vakbond kan zijn rol van tegenmacht niet vervullen zonder sociale dialoog en zonder een goed gevormde, brede achterban.